Algemene voedingstrends
Het LARA-rapport ‘Voedsel om over na te denken’ (2016) - opgesteld door het Departement Landbouw en Visserij van de Vlaamse overheid – geeft een bijzonder goed overzicht van de meest recente en belangrijkste trends (en innovaties) met betrekking tot de agrovoedingsindustrie.
Het gaat om 5 overkoepelende langetermijntrends die in dit hoofdstuk verder uitgediept worden:
- Gemaksvoeding in nieuwe ketenformules
- Back to basics: authenticiteit, natuurlijkheid en oorsprong
- Gezonde voeding op maat: functionele en doelgroepenvoeding
- Duurzame voeding
- Anders eten
Het betreffen eigenlijk in essentie reacties van consumenten en tendensen binnen de keten. Hoewel de grootste trend in principe het bestendigen van het klassieke voedingspatroon is (niet onbelangrijk!), ontwikkelen de hieronder behandelde trends zich omdat ze technisch mogelijk zijn en aansluiten op wat een significant deel van de consumenten hoog in het vaandel houdt.
‘Een trend’ is in principe te omschrijven als de manier waarop de keten (de markt) inspeelt op aankoopcriteria die een rol spelen in ons voedselconsumptiepatroon. Een trend is duidelijk te onderscheiden van ‘een hype’ – een hype[iii] is “een verschijnsel dat tijdelijk bovenmatige media-aandacht krijgt en daardoor belangrijker lijkt dan het in werkelijkheid is”.
De vijf overkoepelende langetermijntrends zijn zowel van toepassing op de Vlaamse/Belgische als op de Nederlandse (agro)voedingsindustrie. Finaal wordt er in dit hoofdstuk nog ingegaan op nog een aantal andere globale trends die van belang zijn voor de voedingssector.
2.1 GEMAKSVOEDING IN NIEUWE KETENFORMULES
De groeiende behoefte aan ‘gemak’ is bij consumenten niet meer weg te denken: er wordt verwacht dat een divers gamma aan voedingswaren overal en te allen tijde beschikbaar is. E-commerce en thuislevering van voeding sluit nauw aan bij deze trend naar gemaksvoeding (‘convenience food’).
Het steeds belangrijker worden van gebruiksgemak en de mogelijkheid om voedsel te consumeren op het gewenste tijdstip kent meerdere (maatschappelijke) oorzaken:
- Onze drukke levensstijl
- De veranderende samenstelling van gezinnen (meer tweeverdieners en singles met kinderen)
- De verouderende bevolking (vergrijzing)
Tevens zijn er verschillende categorieën gemaksvoeding te onderscheiden:
- ‘Ready to cook’: producten die onmiddellijk verwerkt kunnen worden (vb. 4de gamma groenten)
- ‘Ready to heat’: producten die enkel opgewarmd moeten worden (vb. diepgevroren kant-en-klaarmaaltijden)
- ‘Ready to eat’: zonder voorbereiding direct te consumeren (vb. belegde broodjes)
Gemaksvoeding stelt allerlei uitdagingen wat betreft gebruiksvriendelijkheid, voedselveiligheid, variatie, verpakkingen, voedingswaarde en aantrekkelijkheid van het product. Aan de andere kant biedt convenience food echter ook kansen om consumenten aan te zetten tot gezonde voeding (bv. om de groentenconsumptie te verhogen).
2.2 BACK TO BASICS: AUTHENTICITEIT, NATUURLIJKHEID EN OORSPRONG
De zoektocht naar ‘natuurlijk voedsel’ is groot: consumenten willen voedsel zonder additieven, dat bovendien minder verwerkt is en slechts een beperkt aantal ‘herkenbare’ ingrediënten bevat. ‘Afwezigheid van additieven’, ‘land van herkomst’ en ‘lokaal geproduceerd’ worden belangrijke aankoopcriteria.
Het vereenvoudigen van recepturen en meer aandacht hebben voor lokale grondstoffen zijn 2 manieren om als voedingsproducent in te spelen op deze trend. Een algemene reductie van het aantal gebruikte ingrediënten heeft de plaats ingenomen van het (louter) wegwerken van het aantal E-nummers.
Korte ketens – die in de lift zitten – spelen voornamelijk in op de vraag naar lokale ingrediënten (een belangrijk aspect van ‘het teruggrijpen naar de basis’). Denk hierbij aan hoevewinkels, boerenmarkten, zelfoogst- en zelfpluktuinen, Community Supported Agriculture (CSA), buurderijen en voedselteams als verschijningsvormen (heel divers wat betreft aanpak en kanalen). De blijvend toenemende populariteit van bio reflecteert ook de drang van consumenten naar meer authenticiteit en natuurlijkheid.
Om deze trend wat in perspectief te plaatsen: de Belgische voedingsindustrie zet bijvoorbeeld reeds in grote mate in op lokale grondstoffen. Volgens cijfers van FEVIA was in het jaar 2013, 60% van de landbouwgrondstoffen die aangewend werden afkomstig van Belgische landbouwers. Wat toch wel opmerkelijk is in een geglobaliseerde wereld en een open economie als België.
Zie voor de ‘Back to basics’-trend eveneens hoofdstuk 4 van dit trendrapport – daarin wordt uitgebreid ingegaan op de Clean label-trend en de zoektocht naar natuurlijke ingrediënten.
2.3 GEZONDE VOEDING OP MAAT
Het (in toenemende mate) aanbieden van functionele voeding en doelgroepenvoeding zijn twee manieren waarmee de agrovoedingsketen inspeelt op de groeiende aandacht voor de relatie tussen voeding en gezondheid. Het aanbod aan dergelijke levensmiddelen vergroten en evenwichtig houden zijn volgens de VRWI bovendien topprioriteiten voor de Vlaamse voedingsindustrie voor het komende decennium.
2.3.1 Functionele voeding
Functionele levensmiddelen zijn voedingsmiddelen die van nature functionele nutriënten bevatten (vb. algen die rijk zijn aan omega-3-vetzuren), of verrijkte levensmiddelen (waaraan bijvoorbeeld bepaalde vitaminen zijn toegevoegd). In essentie bevat dergelijke voeding gezondheidsbevorderende componenten of bestanddelen die kans op ziekte tegengaan.
Het grootste aandeel van verrijkte voedingsmiddelen is op dit moment terug te vinden binnen de voedingsgroepen ‘graan en graanproducten’, ‘melkproducten en vervangproducten’ en ‘vet en olie’. Denk hierbij respectievelijk aan ontbijtgranen, plantaardige zuivelalternatieven en margarines.
Volgens wetenschappelijk onderzoek zal het informeren van de consument over de mogelijke gezondheidsbaten van functionele voedingsmiddelen op een meer betrouwbare manier moeten gebeuren dan via de (huidige) commerciële boodschappen als men de eerder kritische en wantrouwige Belgische consument wenst te overtuigen van het nut van functionele levensmiddelen.
2.3.2 Doelgroepenvoeding
Doelgroepenvoeding speelt in op het wetenschappelijk feit dat nutritionele behoeften verschillen naargelang verschillende parameters:
- Leeftijd
- Levensstijl
- Medische of genetische achtergrond
Bovendien kunnen eetgewoonten verschillen op basis van cultuur, geloof, overtuiging (denk bv. aan vegetarisme), opvoeding en sociale klasse (gezondheidsongelijkheid heeft ook betrekking op voeding).
Op basis van deze verschillende parameters wordt voeding steeds meer aangepast aan specifieke (gezondheids)behoeften van doelgroepen of tot op het individuele niveau. Er wordt ook wel gesproken over ‘lifestyle nutrition’ of ‘life-stage nutrition’ enerzijds, en ‘gepersonaliseerde voeding’ anderzijds.
Het Flanders’ FOOD-project SeniorFOOD[iv] toonde bijvoorbeeld aan dat er binnen de groep van ‘ouderen’ verschillende groepen te onderscheiden zijn op vlak van problemen met en oplossingen voor voedingsgerelateerde aspecten.
Specifiek met betrekking tot ouderen toonde epidemiologisch onderzoek (Nederland) aan dat de eiwitinname van gezonde senioren ongeveer 1,1 g per kg lichaamsgewicht per dag bedraagt. Bij fragiele ouderen ligt de inname iets lager en bij geïnstitutionaliseerde ouderen ligt de dagelijkse eiwitinname rond de 0,8 g per kg lichaamsgewicht. Een hogere consumptie aan proteïnen is nodig om op oudere leeftijd het verlies aan spiermassa te compenseren. In dit kader blijken onder andere weiproteïnen en bepaalde proteïnen van plantaardige origine in overweging genomen worden als voedingssupplement. Het is belangrijk dat we de impact van proteïnesuppletie (in de toekomst steeds) beter begrijpen en weten hoe deze supplementen de aangroei van spiermassa kunnen stimuleren na het uitvoeren van een fysieke activiteit[v].
2.4 DUURZAME VOEDING
De grotere aandacht voor de duurzaamheid van ons voedsel is niet meer weg te denken; naast de productiezijde, dient ook de consumptiezijde aangesproken te worden om tot een duurzamer voedselsysteem te komen. Anders gaan consumeren kan dus oplossingen bieden.
Consumenten hebben de macht om met hun (aankoop)keuzes duurzamere voedselproductie te belonen en minder duurzame alternatieven af te straffen. Retailers spelen hierin uiteraard een doorslaggevende rol: zij bepalen in heel grote mate het productaanbod waaruit consumenten kunnen kiezen.
In het algemeen blijkt uit onderzoek dat consumenten positief staan ten opzichte van duurzaamheidsaspecten (zoals bv. milieubescherming): een essentiële basis voor de ontwikkeling en vermarkting van duurzame(re) producten. Geïnformeerde keuzes (bv. op basis van een duurzaamheidslabel) zouden consumenten versterken om hun consumptie te verduurzamen.
Van een aantal belangrijke (sub)thema’s die aan duurzaam voedsel gelinkt (kunnen) worden, wordt hieronder de essentie bondig samengevat.
2.4.1 Dierenwelzijn
In Vlaanderen bestaat er op dit moment geen algemeen dierenwelzijnslabel. Enkel de verplichte stempelcode bij eieren die verwijst naar het houderijsysteem van legkippen is enigszins te beschouwen als een dergelijk label. In Nederland experimenteerde dierenrechtenorganisatie Dierenbescherming in het verleden al met een dierenwelzijnlabel aan de hand van een sterrensysteem[vi], maar een algemeen erkend nationaal label bestaat er nog niet.
De Vlaamse bestedingen aan scharreleieren en eieren van vrije uitloop namen recent alvast toe, terwijl het beperkte aandeel kooi-eieren verder afneemt. De voedingsindustrie blijkt wel de grootste verbruiker van eieren uit verrijkte kooi (voor producten als mayonaise en cake), hoewel ook hier de trend naar een groter gebruik van vrije-uitloop- en scharreleieren aanwezig is.
2.4.2 Duurzame vis
De Vlaamse visserij engageert zich de laatste jaren steeds meer om duurzaamheid te integreren in de sector. Dit komt onder meer tot uiting in het Maatschappelijk Convenant 2015-2020 ‘Visserij verduurzaamt’ dat wegen naar een duurzame Vlaamse visserij vooropstelt. Ook de Nederlandse visserijsector hecht steeds meer belang aan duurzaamheid.
Verder zijn er twee internationale labels voor duurzame visserijproducten (die naast vis, ook toepassing hebben op schelp- en schaaldieren):
- Marine Stewardship Council (MSC-label)[vii]: geeft aan dat de vis met respect voor milieu en vispopulaties gevangen is
- Aquaculture Stewardship Council (ASC-label)[viii]: voor duurzame visserijproducten afkomstig uit aquacultuur
De consumptie van zowel MSC- als ASC-producten neemt toe in Vlaanderen; hun gezamenlijke marktaandeel ligt naar schatting op 20% à 25% t.o.v. het totale thuisverbruik.
2.4.3 Duurzame en eerlijke handel
Eerlijke handel, fair trade en vormen van ethische handel worden samengenomen onder de overkoepelende term ‘duurzame handel’. In essentie gaat het hierbij om (eerlijke) handelsrelaties met zowel ontwikkelingslanden als opkomende economieën.
Op voedingsproducten kunnen 3 belangrijke labels voor duurzame handel teruggevonden worden – het betreffen 3 onafhankelijk gecontroleerde labels:
- Fairtradelabel[ix]: aandacht voor economische, ecologische en sociale criteria
- UTZ Certified[x]: voornamelijk aandacht voor het productieproces
- Rainforest Alliance[xi]: voornamelijk aandacht voor de bescherming van de biodiversiteit en leefomgeving
De verkoop van Fairtrade-voedingsproducten aan consumenten in België kent in ieder geval een stijgende trend.
2.5 ANDERS ETEN
Veranderingen in onze voedingspatronen – die meer of minder ingrijpend kunnen zijn – kunnen toegeschreven worden aan een hele resem overwegingen op basis van:
- Religie (vb. joden en moslims eten geen varkensvlees)
- Ideologie (vb. veganisten eten geen producten van dierlijke oorsprong)
- Gezondheids-, duurzaamheids- of smaakaspecten (denk hierbij bv. aan mensen met een voedselovergevoeligheid)
Belangrijk hierbij is ook het fenomeen dat consumenten die niet tot een bepaalde doelgroep behoren zich aangesproken voelen door bepaalde concepten (mensen die bijvoorbeeld glutenvrij gaan eten terwijl ze niet glutenintolerant zijn omdat ze bijvoorbeeld denken hiermee een gezonder dieet aan te houden).
De agrovoedingsketen volgt deze consumententrends op, maar komt ook op de proppen met alternatieve eet- en voedingsontwikkelingen.
2.5.1 Waarde- en geloofseten
Religieuze voorschriften vormen een belangrijke factor in het menselijk voedingspatroon, en zijn dit bovendien altijd geweest.
Vooral halalvoeding blijkt een sterke groeimarkt door een toegenomen welvaart en culturele identiteit hieromtrent bij een groeiende. Een voorzichtige raming schat de Belgische halalvoedingsmarkt op €1,7 miljard.
2.5.2 Vermindering van dierlijke eiwitten
De vleesconsumptie in het Westen kent de laatste decennia een gestage afname. In de periode 2005-2014 nam de gemiddelde Belgische vleesconsumptie met 12% af tot 57,8 kg per jaar. Bovendien zou 16% van alle Vlamingen flexitariër zijn en meerdere keren per week geen vlees gebruiken tijdens een maaltijd. Ten slotte daalt het aantal Vlamingen dat aangeeft een hoge vleesconsumptie te hebben.
Niet alle vervangproducten van dierlijke eiwitten zijn echter even populair. De consumptie van plantaardige zuivelalternatieven (zoals soja-, noten- en graandranken) is bijvoorbeeld meer ingeburgerd in het thuisverbruik dan die van vleesvervangers.
Analoge trends spelen zich af op de Nederlandse markt.
2.5.3 Algen en wieren
Op dit moment zijn er al een reeks (algen)bestanddelen en wieren in gebruik (in voeding of als supplement), terwijl nieuwe toepassingsmogelijkheden volop in een onderzoeksfase vertoeven.
Algen worden door sommigen beschouwd als ‘het groene goud van de toekomst’[xii] voor de voedingsindustrie (ze hebben namelijk een aantal voordelen in vergelijking met conventionele landbouwgewassen).
In de voedingssector ligt de huidige focus voornamelijk op de vetzuren uit algen. Het is dan ook belangrijk te vermelden dat kwaliteit van de algeneiwitten aanleunt bij deze van soja-eiwitten.
2.5.4 Insecten
Hoewel de verkoop van insectenvoeding momenteel nog niet in de lift zit (een meerderheid van de Vlamingen bestempelt het eten ervan bijvoorbeeld nog als ‘wansmakelijk’), worden insecten door sommigen wel gezien als een toekomstige bron van voedsel of dierenvoeding.
Insecten zijn (gemiddeld) rijk aan eiwitten en ander nutriënten (onverzadigde vetzuren, mineralen), hun milieu-impact is kleiner dan andere dierlijke producten, en ze zouden vanaf 2017 opgenomen worden in de actieve voedingsdriehoek.
Hoewel reeds insectenproducten geïntroduceerd zijn in onze supermarkten, wordt er zeker nog onderzoek verricht naar verdere toepassing van eetbare insecten in westerse voedingsproducten[xiii]. Op dit moment worden er dus in België een aantal soorten getolereerd voor consumptie (10 insectensoorten op basis van een lijst opgesteld door het FAVV), maar vanaf 2018 zullen insectenproducten gereglementeerd worden op basis van een Europese Verordening (nr. 258/97 of de ‘novel foods’-verordening).
2.5.5 Kunstvlees (in-vitrovlees)
Bij de productie van kweek- of kunstvlees worden dierlijke stamcellen in vitro vermeerderd om te specialiseren tot spiercellen. Het vlees is dus niet afkomstig van de slacht van dieren, en kan beschouwd worden als een eerder ‘futuristisch’ alternatief voor dierlijke eiwitten.
Van zodra de technologie volledig op punt staat zal bepaald kunnen worden of dit een duurzaam alternatief is, en of de milieu-impact van kweekvlees effectief lager is dan van vlees (zoals theoretisch uiteraard kan verondersteld worden). Kweekvlees past echter wel binnen een ‘carnivore cultuur’, waardoor impliciet de boodschap wordt uitgedragen dat vleesconsumptie nodig en wenselijk is.
2.5.6 3D-foodprinting
De techniek om voedsel te printen (3D-foodprinting) staat nog in haar kinderschoenen. Toch lijken de mogelijkheden eindeloos. Een 3D-printer kan volledig gepersonaliseerde voeding aanbieden, zowel naar smaak, vorm, textuur, voedingswaarde als samenstelling. Die personaliseerbaarheid maakt het interessant voor bedrijven die zich zo in de markt willen zetten en voor bepaalde doelgroepen met specifieke eisen (bv. sporters, diabetici, mensen met slikproblemen).
Op dit moment bestaan er al pasta-, chocolade- en snoepprinters voor de voedingsindustrie. Een wetgevend kader ontbreekt echter nog (bv. op vlak van voedselveiligheid). De toekomst zal moeten uitwijzen of deze innovatie verder voet aan wal zal zetten.
2.6 ANDERE MONDIALE TRENDS DIE VAN BELANG ZIJN VOOR DE VOEDINGSSECTOR
2.6.1 Demografische veranderingen
2.6.1.1 Vergrijzing van de Westerse bevolking
Ten gevolge van de babyboom[xiv] of geboortegolf die in vele West-Europese landen optrad na de Tweede Wereldoorlog, heeft West-Europa (net als de VS) op dit moment te maken met vergrijzing[xv]. Vergrijzing houdt een verandering in de bevolkingssamenstelling in; de term wordt gebruikt om aan te geven dat het aandeel van ouderen in de bevolking stijgt (de gemiddelde leeftijd van een bevolking stijgt). In Vlaanderen is bijvoorbeeld 19% van de bevolking 65 jaar of ouder.
Voedingsbehoeften voor ouderen veranderen ten opzichte van deze van de gemiddelde volwassene. Kenmerkend zijn een grotere of andere eiwitbehoefte, en tekorten aan micronutriënten zoals calcium, vitamine D en vitamine B12[xvi]. Voedingsbedrijven kunnen hierop inspelen door meer aandacht te schenken aan ‘doelgroepenvoeding’ (ermee rekening houden dat nutritionele behoeften onder andere verschillen naargelang de leeftijd).
2.6.1.2 Groei van de wereldbevolking en gemiddeld inkomen
De Verenigde Naties verwacht dat de huidige wereldbevolking van ongeveer 7,3 miljard mensen (2015), zal toenemen tot 8,5 miljard in 2030, en verder zal stijgen naar 9,7 miljard in 2050 en naar 11,2 miljard in 2100[xvii] (hoewel er verschillende scenario’s in kaart gebracht zijn, is dit het meest plausibele). Tussen 1800 en 2020 verloopt de groei van de wereldbevolking in ieder geval exponentieel (zie figuur 2).
Figuur 2: Groei van de wereldbevolking tussen 1800 en 2100 - VN-scenario's (Bron: Wikipedia)
Deze demografische verandering brengt uiteraard grote uitdagingen met zich mee voor duurzame ontwikkeling, niet in het minst met betrekking tot voedselvoorziening, voedselzekerheid en het duurzaam omgaan met natuurlijke hulpbronnen.
Deze bevolkingsgroei gaat bovendien gepaard met een mondiale toename van gemiddeld beschikbaar inkomen. In afgelopen jaren (2007-2015) kan deze groei voornamelijk worden toegeschreven aan een snelle inkomensgroei in ontwikkelende en opkomende economieën[xviii]. In ontwikkelde landen is de globale trend dat inkomensgroei stagneert. Deze mondiale inkomensgroei staat in de schaduw van de steeds groter wordende inkomensongelijkheid, met alle economische en sociale gevolgen van dien (armoede, slechte sociale cohesie, sociale onrechtvaardigheid, etc.).
Hoewel zowel mondiale populatiegroei en inkomensgroei (in opkomende economieën) uiteraard zullen blijven stijgen in de toekomst, wijst de OECD-FAO Agricultural Outlook 2016-2025[xix] op het feit dat beide parameters in het komende decennium zwakker zullen groeien als voorheen. Bevolkingsgroei en inkomensgroei blijken met andere woorden te vertragen. Het wordt verwacht dat de groei in de mondiale vraag naar voedsel zal bijgevolg progressief zal afnemen in de komende 10 jaar (dus de hoewel de mondiale vraag naar voedsel zal toenemen, zal de groei van deze vraag vertragen).
2.6.2 Stijgende vraag naar dierlijke eiwitten
Op wereldschaal groeit de vraag naar dierlijke eiwitten (vnl. vlees en melk). Deze evolutie kan toegeschreven worden aan veranderende voedingspatronen door een (gemiddelde) inkomensstijging van mensen in ontwikkelende en opkomende economieën.
Volgens de Agricultural Outlook 2016-2025 van de OECD-FAO zal de wereldvraag naar vlees, vis en zuivelproducten relatief gezien sterk toenemen in het komende decennium. Dit gaat eveneens gepaard met een stijgende vraag naar voedergewassen (in het bijzonder graan- en eiwitgewassen). Mondiaal zou de vleesconsumptie ieder jaar 1,3% groeien om in 2026 uit te komen op 35,3 kg per persoon. Ook de per capita vraag naar zuivelproducten zal consistent stijgen in zowel ontwikkelde als ontwikkelende landen over de middellange termijn.
Algemeen kan gesteld worden dat de wereldwijde vraag naar vlees richting 2026 met 13,5% zal toenemen door bevolkingsgroei en welvaartstoename, met de pluimveevleessector als voornaamste groeibranche (vnl. door het gezonde imago van kippenvlees)[xx].
Hoe welvarender een land, hoe hoger de vleesconsumptie. Vanaf een zeker welvaartsniveau keert deze tendens echter om en begint de vleesconsumptie te dalen. Dus hoewel de vleesconsumptie (en dus de vraag naar dierlijke eiwitten) in grotere delen van de wereld verder zal stijgen in de komende decennia, zal de vleesconsumptie in België en Nederland naar het voorbeeld van Scandinavische landen verder dalen[xxi] (zie hiervoor deel 2.5.2).
2.6.3 Macht van de retail[xxii]
De marktmacht van de retail (en bij uitbreiding: van grote multinationale bedrijven) wordt veelvuldig aangehaald als een belangrijk aspect binnen het spel van vraag en aanbod in de agrovoedingsindustrie. In Westerse (voedings)markten speelt de retail een cruciale rol in het bepalen van welke producten aan consumenten aangeboden (zullen) worden; supermarkten bepalen zodoende in grote mate de marktvraag waaraan levensmiddelenbedrijven en primaire producenten moeten (proberen) aan (te) beantwoorden (‘retailers zijn trendsetters’). Binnen het kader van dit rapport is het van groot belang de (markt)macht van de grootdistributie te vermelden: de mate waarin bedrijven zullen inzetten op het valoriseren van (plantaardige) nevenstromen en bijvoorbeeld zullen inzetten op de eiwittransitie (zie deel 3.1.2.4) wordt namelijk in grote mate bepaald door de retail.
Zowel de landbouwsector als de voedingsindustrie (in Nederland en Vlaanderen in grote mate een kmo-sector) ondervinden in toenemende mate de (prijzen)druk van hun klanten-retailers. De oorzaak hiervan is de (vaak) bikkelharde concurrentie om de consument tussen supermarktketens onderling. Een ‘prijzenoorlog’ met de laagst mogelijke prijs of grote kortingen vormt het middel waarmee supermarkten (voortdurend) proberen consumenten naar hun winkels te lokken.
De voedingsretail bevoorraadt zich – al dan niet via inkoopkantoren[1] – via de groothandel, maar ook rechtstreeks bij de voedingsindustrie, de verzamelde handel of de landbouw. Officiële statistieken delen de voedingsretail in drie verschillende segmenten in:
- Niet-gespecialiseerde retailers (bv. supermarkt en buurtwinkel)
- Gespecialiseerde retailers (bv. slager en bakker)
- Markten en stallen (beperkt aandeel)
Voornamelijk binnen de ketens van de niet-gespecialiseerde retail is er sprake van een sterke concentratie. Een beperkt aantal grote supermarktconcerns of -groepen (die zich via verschillende formules van supermarkten tot de consument richten) domineren de markt.
Nielsen (2015) deelt de niet-gespecialiseerde retail als volgt in:
- Grootdistributie (F1), bv. Colruyt, Delhaize-supermarkten, Carrefour-hypermarkten
- Middelgrote distributie (F2), bv. OKay, Proxy Delhaize, Carrefour Market
- Kleine distributie (F3), bv. zelfstandige winkeliers en zelfbedieningszaken van ketens met oppervlakte < 400m2 (bv. Carrefour Express)
- Hard discounters (HD): Aldi en Lidl
Het gevolg van het feit dat de meerderheid van de supermarktketens zich bevoorraadt via inkoopkantoren (inkoopcoöperaties) is dat slechts een beperkt aantal aankopers bepaalt welke prijs het merendeel van de landbouwers en andere toeleveranciers voor hun producten krijgen. Hoewel dit wetenschappelijk nog niet eenduidig is aangetoond rijst hier in ieder geval het vermoeden dat supermarkten een grote reële marktmacht hebben (tegenover de vele leveranciers staan weer veel consumenten).
Deze centrale positie laat supermarktketens ook toe om (op een positieve manier) samen te werken en contracten af te sluiten met bepaalde (al dan niet bevoorrechte) leveranciers. Supermarkten nemen ook vaak initiatieven op vlak van duurzaamheid (bv. lokale bevoorrading, streekproducten) waarmee ze de rest van de keten (kunnen) meenemen dankzij hun marktmacht.
De machtspositie van de grootdistributie – die ervoor zorgt dat prijzen over het algemeen laag worden gehouden en tot gevolg heeft dat vooral primaire producenten zwak staan in de keten – wordt in ieder geval ervaren als een knelpunt in de agrovoedingssector.
2.6.4 De opmars van voedselovergevoeligheden
Voedselovergevoeligheid is een overkoepelende term die gebruikt wordt om allerhande abnormale reacties van het lichaam tegenover specifieke stoffen in de voeding te beschrijven. Het behelst voedselallergieën en voedselintoleranties. Een voedselallergie is een acute reactie van het immuunsysteem op een normalerwijze onschuldig eiwit in het voedsel (bv. ei-allergie). Een voedselintolerantie is elke niet-allergische (niet-IgE-gemedieerde) reactie op voedselcomponenten (bv. lactose-intolerantie).
In Europa wordt geschat dat meer dan 17 miljoen mensen aan een voedselallergie lijden (>2% van de bevolking). Bij kinderen ligt die incidentie hoger, namelijk tot 3-7% zou aan een voedselallergie lijden. Bij de meerderheid van deze kinderen (80-90%) verdwijnt de allergie wanneer ze de leeftijd van drie jaar bereiken. Dit is vooral het geval bij koemelk- en ei-allergie, terwijl allergieën voor noten, vis en zeevruchten meestal aanwezig blijven.
Voor voedselintoleranties ligt dit percentage op 15-20%. Dit hogere cijfer is mede te wijten aan het feit dat de diagnosemethodieken om voedselintoleranties vast te stellen nog niet op punt staan. Mensen denken vandaag de dag heel snel (terecht of onterecht) aan een voedselintolerantie te lijden terwijl hun klachten ook aan andere oorzaken kunnen te wijten zijn. Er is dus zeker nood aan meer onderzoek op dit terrein.
Het aantal mensen met een (voedsel)allergie of intolerantie neemt spectaculair toe, evenals het aantal componenten waar men allergisch voor is. Volgens een studie van het Amerikaanse Centre for Disease Control (CDC) is het aantal allergieën bij kinderen met de helft gestegen tussen 1997 en 2011. Momenteel zou in Amerika zo’n 1 op 13 kinderen last hebben van tenminste één voedselallergie. In Europa zou het aantal ziekenhuisopnames ten gevolge van een heftige allergische reactie verzevenvoudigd zijn in de laatste 10 jaar. Ook blijkt dat, waar kinderen vroeger allergisch bleken aan één, of soms twee zaken, het nu de normaalste zaak is dat kinderen, twee, drie of meer verschillende allergieën tegelijkertijd hebben.
Er bestaat met andere woorden een steeds groter wordende marktvraag voor allergeenvrije producten. Het fenomeen dat ook niet-allergische consumenten zich aangesproken voelen of zich wenden tot bepaalde allergeenvrije concepten is ook een belangrijke trend waarmee rekening dient gehouden te worden (bv. mensen die lactosevrij gaan eten – en dus melk, kaas, etc. gaan weren uit hun dieet – terwijl ze niet lactose-intolerant zijn omdat ze denken hiermee een gezonder voedingspatroon aan te houden).
Voor meer info met betrekking tot (de verschillende) voedselovergevoeligheden kan verwezen worden naar de Flanders’ FOOD Artikelenreeks ‘De allergie-epidemie’ (verschenen in de Radar-nieuwbrief)[xxiii].
2.6.5 Overgewicht en obesitas
Wereldwijd lijden 33% van de volwassenen aan overgewicht en zijn 13% van de volwassenen obees (WHO, 2014)[xxiv]. Volgens de WHO krijgt Europa tegen 2030 te maken met een obesitas-epidemie; in nagenoeg alle Europese landen zou de incidentie van zwaarlijvigheid en obesitas sterk stijgen (Nederland zou hierop een uitzondering vormen)[xxv].